In de documentaire Als ik mijn ogen sluit – Leven met de Japanse kampen vertellen dertien vrouwen voor het eerst openhartig over hun ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Al luisterend kwam regisseur Pieter van Huijstee ook meer te weten over zijn eigen moeder. ‘Ze had de grootste moeite met gezag.’

Tijdens herdenkingsbijeenkomsten en reünies kwam regisseur Pieter van Huijstee (68) in contact met vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Japanse interneringskampen in Nederlands-Indië zaten. Hij won hun vertrouwen door het gesprek en de opnames voor zijn documentaire Als ik mijn ogen sluit – Leven met de Japanse kampen aan te kondigen als ‘een reis waarvan uitkomst en bestemming vooraf niet duidelijk waren. En het scheelde natuurlijk dat mijn moeder en mijn oma in het kamp hadden gezeten.’

Van Huijstee liet hun ook foto’s zien van zijn moeder als jong meisje. Niet dat een van de vrouwen – die inmiddels allemaal rond de negentig zijn – haar herkende, maar het zou goed kunnen dat ze elkaars pad hebben gekruist in het kamp. Vervolgens stelde hij vragen die hij zijn in 2004 overleden moeder nooit heeft willen of durven stellen, al vertelde ze wel geregeld over haar kamptijd. ‘Hoe ze dagelijks met andere meisjes op het hek bij de poort zat om lijken te tellen, waarna ze het aantal vervolgens joelend aan hun moeder doorgaven. Dat ze vaak op de Nederlandse vlag heeft moeten spugen en trappen. Of dat ze heeft gezien hoe haar eigen moeder met een vork in haar rug werd gestoken door een Japanse officier. Maar het meest beangstigend vond ze de Bersiapperiode, direct nadat Japan zich had overgegeven. Aanvankelijk was iedereen dolgelukkig, maar al gauw bleek dat ze vogelvrij waren zodra ze een stap buiten het kamp zetten. Daar voerden de Javanen een bloedige vrijheidsstrijd. Twee dagen na de bevrijding bleef iedereen doodsbang binnen zitten.’

Archetype

In hoeverre zijn moeder gevormd is door haar kamptijd? Van Huijstee vermoedt dat ze er vooral haar ‘enorme overlevingsdrang’ aan over heeft gehouden. Voor hem was ze een ‘sterke, trotse vrouw’ die te allen tijde, ook toen ze er na haar echtscheiding alleen voor stond, al improviserend overeind bleef. ‘Zij kon van elk nadeel een voordeel maken. Wel weet ik nog dat ze voordat ze op reis ging drie dagen lang volledig op scherp stond. Dan ging ze gebukt onder het vooruitzicht dat haar papieren gecontroleerd zouden worden, dat mensen in uniform iets van haar moesten. Ze bleef altijd de grootste moeite houden met gezag.’

Reparatiewerkzaamheden van A. Middelear, december 1944. Gemaakt in Kamp Tjideng. Vrouwen uit het kamp repareren een omheining, terwijl een opzichter met bijl toekijkt.

Bij gebrek aan archiefmateriaal wisselt Van Huijstee de interviews af met animaties op basis van in het kamp gemaakte tekeningen. Daarbij gebruikte hij een knielend en buigend meisje als verbindend element. ‘Zij werd mijn archetype, ze staat voor alle dertien vrouwen.’

Na de interviews kwam Van Huijstee tot het besef dat zijn moeder in het kamp misschien meer moet hebben doorstaan dan ze haar kinderen verteld heeft. ‘Mijn moeder was heel preuts. Seksuele voorlichting? Daar heb ik haar nooit over gehoord. Seksistische grapjes waren uit den boze.’

Spannend

Een van de vrouwen die voor de camera over haar kampervaringen vertelt is Marij Mouwen (87). Nadat Japan in 1942 Nederlands-Indië was binnengevallen, kwam ze op vijfjarige leeftijd met haar moeder en haar jongere zusje in Kamp Tjideng terecht, waar ook Van Huijstees moeder en oma zaten en waar de beruchte Japanse commandant Kenichi Sonei – die in 1946 ter dood veroordeeld zou worden wegens oorlogsmisdaden – een schrikbewind voerde. In de film vertelt Mouwen dat ze al snel gefascineerd raakte door de strakke uniforms en de glanzende bajonetten van de Japanse officieren. ‘Dat was geweldig spannend voor een klein meisje.’

Marij Mouwen

‘Mensen waren vaak kritisch en berispend. Alsof ik interessant deed over wat ik had meegemaakt’

Marij Mouwen

Mouwen herinnert zich de kampjaren niet in de eerste plaats als een nare periode. ‘Als kind heb ik me heel goed gevoeld. We hebben allerlei leuke dingen gedaan. Eindeloos met vriendinnetjes spelen, met kiezelsteentjes of mieren. Of we gingen muizen, ratten of slakken vangen, die dan werden klaargemaakt door onze moeders. Ik weet nog dat zij in het begin egoïstisch waren en dat ze van elkaar gestolen hebben. Later werden ze juist zorgzaam en gedroegen ze zich sociaal. Ach, wanneer je nu mensen hoort praten over honger haal ik m’n schouders op. Waar hebben ze het over?’

Voor de camera doet Mouwen ogenschijnlijk onbewogen, bijna laconiek, haar verhaal. Hoe ze geregeld de lijken van moeders en kinderen bestudeerde en precies wist hoe snel de lichamen koud en stijf werden en gingen stinken. Het leidde tot haar aanvankelijke plan om patholoog-anatoom [tegenwoordig klinisch patholoog, red.] te worden. Dit werd haar ontraden door haar vader, zelf arts, omdat de studie minstens twaalf jaar duurde. Mouwen volbracht daarop de sportacademie en studeerde later psychologie, om uiteindelijk carrière te maken als ‘troubleshooter’ voor het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Pesten

Nu ze de film heeft gezien, realiseert Mouwen zich dat ze nog veel meer te vertellen heeft. ‘Ik kan elke straatsteen in het kamp nog zo uittekenen. Of de tunnel die onder het gedek [hek van gevlochten bamboestengels, red.] was gegraven. Daar kon je doorheen kruipen om buiten het kamp spulletjes te verzamelen en daar dan een handeltje mee te drijven. Tot de bewakers erachter kwamen. Dat leidde tot heftige martelingen. Ik heb ook gezien dat twee meisjes van zeventien, achttien jaar werden verkracht door bewakers. Dat een vrouw met een bajonet werd opengereten nadat ze was flauwgevallen. En hoe mijn moeder in het vuur terechtkwam, maar dat heeft ze overleefd.’

Tot 3 uur in de nacht in de regen van F Korver, 1946. Een groep vrouwen staat in de regen, terwijl twee Japanse soldaten onder een afdakje zitten.

Jarenlang zweeg Mouwen over de periode tussen haar zesde en haar negende levensjaar. Ze kon zich niet voorstellen dat anderen haar ervaringen van belang zouden vinden. Toen ze op elfjarige leeftijd terugkeerde in Nederland kreeg ze de indruk dat haar verhalen over Nederlands-Indië iedereen volstrekt koud lieten. ‘Mensen waren vaak kritisch en bestraffend. Alsof ik alleen maar interessant probeerde te doen over wat ik daar had meegemaakt. Eigenlijk ben ik er pas rond mijn tachtigste over gaan vertellen. Want weet je wat het is? Nu ik ouder ben geworden, heb ik totaal geen moeite meer met wat anderen van me denken.’

In Nederland deed Mouwen na drieënhalf jaar zonder onderwijs binnen twee jaar de basisschool. ‘Leren ging me vrij gemakkelijk af, maar die periode heeft mij meer pijn gedaan dan de kamptijd. In de eerste klas van de middelbare school ben ik driekwart jaar gepest. Er werden voortdurend propjes naar me gegooid, ik kreeg met Sinterklaas een rotte aardappel met een cent erin.’

Waar dat pestgedrag vandaan kwam? Het kon niet aan haar uiterlijk liggen: er zaten wel meer blonde meisjes met blauwe ogen in de klas. ‘Kennelijk gedroeg ik me anders, timide. Eigenlijk reageerde ik niet op wat er om me heen gebeurde. Dat had ik mezelf aangeleerd in het kamp. Onbewust, denk ik, want zodra je in het kamp ergens op reageerde, kon een officier meteen tekeergaan. Dan ging zo je kop eraf. Met die houding isoleerde ik mezelf op school.’

Boosheid

Mouwen is ontroerd en verbaasd over de talloze reacties op de film. ‘Ik had niet gedacht dat er zo veel interesse zou zijn voor mijn verhaal. Vooral in deze tijd, waarin de mensen zich in mijn ogen vaak egocentrisch en agressief gedragen.’

Treinkampement ziekenhuisbarak van Diedrich Heinrich Volz, 19 september 1942. Aquarel dat vermoedelijk gemaakt is in Kamp Tjimahi. Een omheining van prikkeldraad en een gevlochten schutting, het zogeheten gedek, gezien vanuit het kamp

Pieter van Huijstee maakte niet eerder mee dat een van zijn films zo veel reacties opriep. Op kantoor kwamen talloze brieven, boeken, mailtjes en zelfs memoireachtige stukken binnen. ‘De vrouwen in de documentaire hebben allemaal hun eigen verhaal, maar één ding hebben ze gemeen: de boosheid over het feit dat ze nooit zijn gehoord. Voor hen betekent het een vorm van uitgestelde aandacht.’

Karen van Huijstee (69) – de zus van Pieter, die in de film herinneringen ophaalt aan hun moeder – is eveneens verbaasd over de grote, vaak persoonlijke belangstelling voor de documentaire. Ze was aanwezig bij speciale vertoningen voor Indische clubs, waarna veel verhalen over de oorlog loskwamen. ‘Dat voelde weldadig. Er was bijvoorbeeld iemand die kwam vertellen dat ze nu pas begrijpt waarom haar schoonzusje nooit iets losliet over de kamptijd.’

Karin van Huijstee

‘Mijn moeder had altijd babbels voor tien, maar het kan natuurlijk dat ze bepaalde dingen verzweeg’

Karen van Huijstee

Of haar moeder in het kamp dingen heeft meegemaakt die ze altijd voor zichzelf heeft gehouden? ‘Die preutsheid waar Pieter het over heeft, dat klopt zeker. Over seksualiteit werd thuis niet gesproken. Of dat met haar kamptijd te maken had? Zou goed kunnen. Ze was dertien toen ze met haar moeder in Kamp Tjideng terecht kwam. Een mooi meisje, vroegrijp, al een boezem. Ze had altijd babbels voor tien, maar het kan natuurlijk zijn dat ze bepaalde dingen heeft verzwegen.’

Karen van Huijstee vindt dat het beeld van haar moeder een stuk helderder is geworden door de film. ‘De laatste jaren was ze wat warrig. Nu zie ik haar vooral weer als de stoere, lieve moeder die ze voor ons is geweest. Tegelijkertijd is het alsof er weer een tipje van de sluier wordt opgelicht. Ook vind ik het mooi dat onze kinderen en vrienden door de film toch weer iets over míjn achtergrond te weten zijn gekomen. Haar persoon en haar verleden hebben mij tenslotte voor een deel gevormd, toch?’

Als ik mijn ogen sluit – Leven met de Japanse kampen

DONDERDAG 15 AUGUSTUS

NPO 2 22.10-23.40

de nieuwste documentairetips in je mailbox?