Gerrit Rietveld ontwierp zijn huizen niet voor de eeuwigheid: vijftig jaar vond hij voldoende. Toch gaan de bezitters van een Rietveldhuis tot het uiterste om zijn kunststukjes te beschermen.

Hij was een van Neerlands grootste ontwerpers, Gerrit Rietveld (1888-1964); zijn Rood-Blauwe stoel is wereldberoemd, zijn Rietveld Schröderhuis in Utrecht werd opgenomen in de Unesco-werelderfgoedlijst. Naast meubels, ontwierp Rietveld talloze woonhuizen, in strakke, modernistische stijl.

In Rietveldhuizen: Een meubel om in te wonen vertellen huidige eigenaren over hun woning, ook over de soms erbarmelijke toestand waarin ze de huizen ooit aantroffen, en hoe ze deze vervolgens in de oorspronkelijke staat herstelden. Zelf zou Rietveld die restauratiewoede met verbazing hebben aanschouwd, zegt Truus Schröder, opdrachtgever van Rietvelds beroemdste bouwwerk. Op geluidsopnames uit begin jaren tachtig vertelt ze dat Rietveld niet geloofde in bouwen voor de eeuwigheid: ‘Hij vond: huizen moesten zeker niet langer dan vijftig jaar bestaan, want dan waren ze verouderd.’

Schröder speelde een belangrijke rol in Rietvelds leven en werk. Niet alleen kwam het Rietveld Schröderhuis in nauwe samenwerking tot stand, er was tevens sprake van een amoureuze relatie die al begon toen beiden nog getrouwd waren – ongelukkig getrouwd. Meneer Schröder bleek tot verdriet van zijn echtgenote niet zo modern als hij vóór de huwelijksvoltrekking had doen voorkomen, en ook tussen de zeer gelovige mevrouw Rietveld en haar man, die de gereformeerde kerk de rug toekeerde, boterde het niet.

Rietveld-Schröderhuis, 1924

Vrouwgien Hadders, zoals haar meisjesnaam luidde, had een hekel aan hun door Rietveld gebouwde woning. De etage boven de voormalige bioscoop Vreeburg was door de grote ramen zo licht dat ze binnenhuis vaak een zonnebril droeg, zonder lukte het haar niet de helwitte pagina’s van haar bijbel te lezen.

Op een foto zit ze in Rietvelds Berlijnse stoel, een bijbeltje op de armlegger. Op de enige armlegger, want de ‘plankenstoel’, zoals hij ook bekend staat, was een asymmetrische constructie. Hierdoor, beoogde Rietveld, verloor het zijn ‘vanzelfsprekende’ stoelvorm, zodat men zich ‘bewust blijft van de ruimte in en om het meubel’.

Of mevrouw Rietveld ermee verguld was, laat zich betwijfelen. De stoel heeft iets onbarmhartigs, vier planken en drie latten, meer is het niet, gebruikerscomfort zal tijdens het ontwerpproces niet leidend zijn geweest, iets dat ook kan worden afgeleid uit de dichtregels van Christian Morgenstern die Rietveld als motto onder zijn stoelen aanbracht: ‘Wenn ich sitze, möchte ich nicht/ sitzen, wie mein Sitz-Fleisch möchte,/ sondern wie mein Sitz-Geist sich,/ säße er, den Stuhl sich flöchte.’

‘De stoel is bekend, doch weinig begrepen,’ schreef Rietveld in het tijdschrift De werkende vrouw. En de gebruiker evenzeer, zal mevrouw Rietveld wellicht hebben gedacht.

Close up

dinsdag 25 juni

NPO 2 22.40-23.30