‘Dit is gewoon pure paniek,’ zegt dichter en beeldend kunstenaar Sytse Jansma (1980) in de korte documentaire Winterzwanen, die programmamaker Karen Bies maakte voor Fryslândok. Jansma gaat haar voor naar zijn zolder, waar hij enkele pagina’s uit zijn dagboeken laat zien. ‘Het was al bekend dat het niet meer te redden was. Ik moest mezelf bezighouden. Ik moest gewoon aan het schrijven gaan.’
Jansma verloor acht jaar geleden onverwachts zijn 32-jarige vriendin Roos aan een hersenbloeding. Hij schreef er de dichtbundel Rozige maanvissen (2024, Atlas Contact) over in een poging iets te stellen tegenover wat er bij hem was weggehaald. Ik wilde iets maken wat helend is, als een soort tegenreactie.’
Ook bij schrijver en journalist Nynke Sietsma (1980) diende de noodzaak om te schrijven zich aan nadat haar vierjarige zoontje Berend, na een ziekbed van zeven maanden, in 2020 overleed. Vorig jaar verscheen haar memoir B (Nijgh & Van Ditmar).‘Dat was eigenlijk geen kwestie van willen. Het gebeurde gewoon, het moest,’ zegt ze tegen Bies, die beide schrijvers aan het woord laat over de kracht van schrijven bij rouw.
Sietsma memoreert hoe Berend op een ochtend in het ziekenhuis bij de verpleging stiekem een raket bestelde toen zij naar de wc was gegaan. Het typeert het jongetje dat zo goed ‘het vuur in de dag kon aansteken’. Een boek over hem schrijven brengt hem niet terug, maar gaf Sietsma wel de ruimte om af te dalen in de onpeilbare, donkere diepte die rouw is. In de vele notitieboekjes die ze tijdens zijn ziekte volschreef, zocht ze naar alle beetjes ‘Berendlicht’.
Voor Jansma waren het behalve woorden ook linosneden waarin hij iets kon bewaren van wat hem is ontglipt. ‘Haar lijf was kwijt en ik wilde haar lichaam gewoon onthouden, de vorm en hoe het eruit zag. Ik was heel erg houvast aan het zoeken,’ zegt hij. Maar de ultieme vorm van troost vond ook hij, net als Sietsma, in literatuur en poëzie. Zo is Winterzwanen niet alleen een ingetogen en aangrijpend dubbelportret van twee schrijvers, maar ook een eerbetoon aan de taal die, in het kielzog van de dood, de woorden aanreikt voor wat wezenlijk onzegbaar is.