Ingetogen documentaire over de dichtbundel Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar die twintig jaar geleden verscheen.

In de proloog van men moet, Arjen Fortuins biografie over Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014) die deze week verschijnt, beschrijft Fortuin ontroerend nauwgezet de totstandkoming van het titelgedicht. ‘Dichten is prutsen,’ noteert hij. Maar dan wel prutsen op z’n Kouwenaars: consciëntieus, elke klank proevend, het potlood – altijd een potlood – in de aanslag om alternatieven te noteren boven de regels die hij een voor een losweekte uit zijn brein.

Het gedicht men moet, waaraan Kouwenaar begon aan zijn bureau in Amsterdam-Zuid in de laatste dagen van 1994, vervolmaakte hij op 19 juli van het jaar erop in zijn buitenhuis in het Zuid-Franse Les Abbès, ‘in een kamer die hij jaren eerder wit had geschilderd.’ Deze kamer krijgt jaren later een eigen gedicht, Totaal witte kamer, eveneens de titel van Kouwenaars bundel uit 2002, waarin hij een reeks gedichten opneemt over het verlies van zijn vrouw Paula. In de gelijknamige documentaire Totaal witte kamer (2003) die vanavond wordt herhaald, legt regisseur Frodo Terpstra de totstandkoming van de bundel vast. Het is een portret als een stilleven, dat je uitnodigt om te kijken voorbij datgene wat je in eerste instantie ziet.

De rijkelijk besnorde dichter, een van de Vijftigers, hield er een geheel eigen taal en zelfs grammatica op na; door sommigen gekenschetst als hermetisch of ingewikkeld. ‘Ik wil dat mijn gedichten barsten van de emoties, maar wel op een afgekoelde manier,’ zegt hij in Terpstra’s film. Aan zijn lippen plakt constant een sigaret, of hij nou in zijn Amsterdamse werkkamer zit, over straat loopt of voorgaat in zijn pied-à-terre, waar tegen de muren van de totaal witte kamer Paula’s afwezigheid weerkaatst.

De camera volgt hem kalm, geruisloos bijna, door dat typisch zorgvuldig geconstrueerde, schijnbaar ondoordringbare Kouwenaaruniversum. Goede vriendin en collega-dichter en schrijver Anna Enquist spreekt van poëzie vol ‘kleine vulkaantjes van emotie’. Als Kouwenaar wordt gevraagd naar zijn leven zonder Paula, laat de ontroering zich net als in zijn gedichten vooral tussen de regels door lezen. ‘Al die grote gevoelens, die zijn er allemaal wel. Maar als je me vraagt, hoe het is dat nou, zonder Paula, dan zeg ik: ongezellig.’

de nieuwste documentairetips in je mailbox?