Om de zomer te vieren nodigde de VPRO Boekengids vijf schrijvers uit om een kort verhaal te schrijven. Merijn de Boer opende het bal en als tweede is Gerda Blees aan de beurt.

Het was die zomer dat twee vliegtuigen de Amerikaanse tweelingtorens in zouden vliegen, en achteraf gezien lijkt het logisch dat ze dat niet midden in de zomer deden, maar een beetje op het einde, toen we allemaal weer op school waren en de volwassenen op hun werk, alleen mijn moeder was thuis, zo herinner ik het me tenminste, dat ik toen ik uit school kwam mijn moeder op de bank zag zitten kijken hoe het tweede toestel de tweede toren in schoot, wat wel vreemd is, want mijn moeder was altijd op woensdag vrij en de aanslagen waren op dinsdag, dus misschien zag ik mijn vader of mijn zus, of mijn moeder had een extra weekje vakantie opgenomen, maar hoe dan ook zagen we het live op televisie, hoe terroristen uit naam van hun God twee wolkenkrabbers vol mensen kapotvlogen, en in de weken daarna besloten de Amerikanen dat die terroristen met bommen uit hun holen in Afghanistan moesten worden gejaagd, en als ze er dan toch waren konden ze meteen wel even de democratische rechtsorde meenemen en vrouwen de vrijheid teruggeven om hun haar te laten zien en boeken te lezen, maar tegen de tijd dat ze gingen vechten was het herfst en was het wereldnieuws voor mij al lang weer naar de achtergrond verdwenen, want eerlijk gezegd was ik drukker met mijn eigen kleine onderdrukkingen dan met die van de vrouwen in Afghanistan, en dat is ook waarom ik jou nooit heb teruggeschreven, want eenmaal terug op school leek wel alsof ik in de vakantie heel even een ander leven had geleid, een ander iemand was geweest, maar nu werd ik tot de orde geroepen, terug naar het oude, vooral door Barb en Eef, die niet met mij en Jo en Ka en Cé mee naar de zuipcamping in Limburg waren geweest, want zij vonden het maar niks wat Jo en ik daar hadden gedaan, Jo met die Achterhoekse jongen, Marco of Remco of zo, en ik met jou, allebei in een tentje, een grijs koepeltentje met rode ritsen, hetzelfde tentje maar natuurlijk op verschillende momenten.

Ze begrepen het niet, Barb en Eef, ze vonden het raar en stom en vies om je door een vreemde op vakantie te laten ontmaagden. Ze gingen er maar over door, de hele herfst en winter en ook daarna nog, en terugkijkend zie ik wel dat het een serieus geval van slutshaming is geweest, maar dat woord bestond toen nog niet, je had alleen de schaamte, ik tenminste, Jo had er veel minder last van, die liet het allemaal van zich afglijden, terwijl zij er het hardst van langs kreeg, want zij had het echt gedaan. Ik had haar zelf betrapt, de eerste avond al, toen ik nadat we naar de disco waren geweest met Ka en Cé bij de jongens aan de overkant van ons kampeerveld zat te praten en ik een trui ging halen. Ik had de rits al half open toen ik Jo's gesmoorde stem hoorde: ‘Gé. Niet binnenkomen.’ En ik begreep dat ze daar met die jongen lag, met wie ze in de disco al gezoend had, Marco denk ik toch, maar dat hij uit de Achterhoek kwam weet ik zeker, en ik droop af, geschokt door de gedachte aan de dingen die ze in mijn tentje met de jongen deed, want Jo was wel de enige die van haar moeder condooms had meegekregen, maar ze had het aan ons verteld op een manier van: daar ga ik natuurlijk niks mee doen, en nu deed ze het toch. De jongens aan de overkant gaven me een dekentje en een halfuurtje later kwamen ze erbij, Jo en de jongen, die met een Achterhoeks accent praatte, en toen we gingen slapen vertelde Jo dat ze het gedaan hadden, dat het geen pijn deed en dat ze het heel lekker vond. Het speet haar dat ze in ons tentje waren gaan liggen zonder het aan mij te vragen maar het kon even niet anders omdat de tent van Marco al bezet was.

Ik had altijd gedacht dat ik het pas met iemand wilde doen als ik hem een tijdje kende, maar ik was ook al zestien en nadat Jo het ook de tweede en de derde avond had gedaan, bij Marco in de tent of waar dan ook, begon het me steeds normaler te lijken, dus toen ze de laatste avond aankondigde dat ze bij Marco zou blijven besloot ik dat ik jou dan wel mee naar bed kon nemen. Ik kende je pas een paar uur, maar je leek me een lieve jongen, je had iets skaterachtigs en ik vond het leuk dat er een stukje van je voortand af was, en je rook wel vies, te zoet, naar te veel haargel of aftershave, maar dat hadden al die jongens daar, dus dat nam ik op de koop toe, en op een bepaalde manier was ik achteraf, toen Barb en Eef het stom en vies bleken te vinden, blij dat het ons niet gelukt was, dat het niet paste; alleen toen je na een tijdje proberen ineens zo'n hele harde stoot maakte ging hij misschien eventjes naar binnen, maar dat deed zo'n pijn dat ik zei dat je moest stoppen, wat je toen ook deed, zodat ik moeilijk kan zeggen dat je iets gedaan hebt wat ik niet wilde, al was die harde stoot niet helemaal wat ik gewild had, en ook daarna vond ik je een lieve jongen, het was leuk om met je in mijn tentje te liggen, zelfs met die gelgeur, en toen ik je 's ochtends bij het afscheid mijn adres gaf dacht ik echt dat ik je terug zou schrijven.

De rode ronde vlek in mijn onderbroek ontdekte ik pas toen ik weer thuis was en wilde gaan douchen. Ik had nog nooit een feministisch boek gelezen waarin werd uitgelegd hoe onzinnig het hele idee van een ontmaagding is, maar inmiddels heb ik via kranten en tijdschriften wel het een en ander meegekregen, en toevallig vond ik laatst op internet een artikel over het Zweedse woord voor maagdenvlies, dat net als het Nederlandse woord het beeld oproept van een vlies dat kan breken, terwijl dat wat er soms bloedt eerder een soort rand is, en daarom hadden ze het woord slidkrans bedacht, wat ik in het Nederlands als schedering zou vertalen. En achteraf denk ik dus wel dat jij mijn schedering geraakt had, maar hoe het ook heet wat er gebeurd was, de belachelijke schaamte die ik voelde heb ik nooit echt afgeschud, want ik heb er daarna altijd tegen anderen over gelogen. Aan Barb en Eef en zelfs aan Jo vertelde ik dat ik met mijn jongen in het tentje dingen had gedaan, maar niet hét, en wat ik wel gedaan had liet ik in het midden, en zo liet ik Jo in haar eentje de afkeuring van Barb en Eef ondergaan, terwijl ik zelf vond dat zij minder had om zich voor te schamen dan ik, want zij had het gedaan en ervan genoten terwijl ik het geprobeerd had en het was mislukt, of misschien was het wel gelukt omdat ik die bloedvlek had, maar zo voelde het niet, al dacht jij daar misschien wel anders over, in je brieven had je het tenminste steeds over die nacht, die volgens jou echt bijzonder was, en het spijt me dat ik je nooit heb geantwoord, maar ik had het te druk met me schamen en ik moest ook veel huiswerk maken, en misschien vond ik ook wel dat je een lelijk handschrift had, terwijl jij mij juist schreef dat ik echt een mooie meid was, ‘en laat niemand je iets anders vertellen’, waaruit wel blijkt dat ik niet echt een mooie meid was, maar jij was wel een lieve jongen, echt. En terugkijkend zou ik mezelf wel door elkaar willen schudden, mezelf en Barb en Eef, over zo veel nodeloos gesneer en geschaam om iets wat was gebeurd zoals het was gebeurd, en dan bedank ik God maar weer dat mijn kind in een ruimgeestiger wereld is geboren, en ik bid dat dit zo mag blijven; lieve God, zeg ik, verdrijf de nieuwe preutsheid, en als u er dan toch bent zorgt u dan meteen dat de vrouwen in Afghanistan worden bevrijd van hun sluiers en hun maagdenvliezen en dat ze er slidkransen voor terugkrijgen.

Over de schrijver

Gerda Blees

Gerda Blees (1985) debuteerde met de verhalenbundel Aan doodgaan dachten wij niet (2017), gevolgd door de poëziebundel Dwaallichten (2018). Met haar roman Wij zijn licht (2020) werd ze genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en won ze de Nederlandse Boekhandelsprijs. In 2022 verscheen niet alleen de poëziebundel Week, maar studeerde ze ook af als beeldend kunstenaar aan de Rietveld Academie, met werk geïnspireerd op de Bijlmerramp. Haar nieuwe roman verschijnt in 2025.

Meer zomerverhalen

de boekengids in je mailbox?