White House Plumbers begint zoals een verhaal over het Watergate-schandaal meestal begint. Met de ramen van het verduisterde kantoor van de Democratische Partij in het Watergate-gebouw in Washington, gezien vanaf de straat. Maar in plaats van dat de duisternis wordt doorbroken door de dansende lichten van de zaklampen van de inbrekers die, in opdracht van de Republikeinen, het kantoor van afluisterapparatuur wilden voorzien, eindigt de scène voor een gesloten deur. De Cubaanse slotenkunstenaar die was ingehuurd het slot van het kantoor te forceren, blijkt het juiste gereedschap niet bij zich te hebben. ‘Er waren vier Watergate-inbraakpogingen,’ lezen de witte letters die vervolgens op het scherm verschijnen. ‘Dit was poging nummer twee.’
Dat er in 1972 is ingebroken in het Watergate, waarbij afluisterapparatuur is gevonden, en dat dit schandaal uiteindelijk zou leiden tot het aftreden van president Nixon is bekend. Maar dat de mannen die hiervoor waren ingehuurd daar vier pogingen voor nodig hadden – om uiteindelijk alsnog gearresteerd te worden – weten niet veel mensen. Zelfs de regisseur van White House Plumbers, David Mandel, die eerder showrunner was van de laatste drie seizoenen van Veep en zijn carrière ooit begon in het schrijversteam van Seinfeld, had geen idee. En dat terwijl hij alles over Watergate had gelezen en gezien. Het onwaarschijnlijke feit werd het hart van deze miniserie. Een serie die Mandel omschrijft als een ‘grappige tragedie’.